Afghaanse Windhond

PORTRET

RASGROEP: Windhonden
AARD: Trots, onafhankelijk, kalm, afstandelijk ten opzichte van onbekenden
GEMIDDELDE LEVENSDUUR: 12 jaar
SCHOUDERHOOGTE: 65 tot 72 cm
GEWICHT: Ongeveer 27 kg
VACHT: Alle kleuren toegestaan (meestal rood tot ivoorkleurig in alle nuances; met of zonder zwart masker; blauw; zwart)
AANLEG: Jachthond; gezelschaps- en tentoonstellingshond, renhond
OMGANG MET KINDEREN: Goed
OMGANG MET ANDERE HONDEN: Redelijk
LEEFRUIMTE: Kan zich in de stad aanpassen, als hij dagelijks lang wordt uitgelaten en zich lang vrij en snel kan bewegen
VACHTVERZORGING: Heel vaak kammen en  borstelen; veel onderhoud

Afghaanse Windhond
Afghaanse Windhond

HERKOMST

De Afghaanse Windhond, ook wel Kaboelhond genoemd, schijnt een lange geschiedenis achter zich te hebben. Volgens de Bijbel zou aan hem de eer te beurt zijn gevallen om in de ark van Noach de honden te vertegenwoordigen…

Hondendeskundigen hebben sedert het einde van de 19e eeuw geprobeerd om te bewijzen dat het ras meer dan duizenden jaren oud is. Een heel oud Chinees manuscript zou aantonen dat de Afghaanse Windhond – in het land van oorsprong ook Tazi genoemd – een directe afstammeling is van de hondachtigen die al honderdduizend jaar voor het begin van onze jaartelling de Aziatische steppen bevolkten. Ze zouden tegen het einde van de 2e eeuw v. Chr. naar Afghanistan zijn gebracht door de Yuezhi, een nomadenvolk afkomstig uit Noord-China. Het is een bijzonder interessante theorie, die niettemin grotendeels gebaseerd is op `wishful thinking’. Als het manuscript goed wordt gelezen, is er evenveel reden om aan te nemen dat de Tibetaanse Mastiff de voorvader van de Afghaanse Windhond is. Deze hond wordt beschreven als een achterdochtig dier met een zwarte vacht en een schouderhoogte als van een veulen. Waarmee overigens niets negatief wordt gesuggereerd van onze tegenwoordige Tibetaanse Mastiff.

Wat later komt Clifford L.B. Hubbard met een andere stelling, waarbij hij refereert aan het werk van Major Mackenzie, een van de eerste hondenliefhebbers die Afghaanse Windhonden in Europa heeft geïmporteerd. Volgens Hubbard bestaan in Balkh, in het noordwesten van Afghanistan, rotstekeningen die dateren van 2200 jaar v. Chr. Deze zouden bewijzen dat er honden hebben bestaan, die nagenoeg identiek waren aan de Afghaanse Windhond. De betreffende rotstekeningen werden overigens aangevuld door inscripties die zijn te dateren tot aan de veroveringen van Alexander de Grote, in de 4e eeuw v. Chr. Major H. Blackstone had weer een andere bron: een 5000 jaar oud stuk papyrus uit de Sinaï, met een afbeelding van hondekoppen op Egyptische graven.

Reacties op de uitspraken van deze enthousiaste hondenliefhebbers konden niet uitblijven. Er ontstonden levendige discussies. De Amerikanen C.D. Miller en E.M. Gilbert verklaarden in hun werk ‘The Complete Afghan Hound’ niet alleen dat in Balkh geen enkele grot was te vinden, maar ook nog dat de hondenkoppen waarop Blackstone zijn theorie baseerde, naar alle waarschijnlijkheid niets anders waren dan bavianen.

Bovendien reisde in 1923 een groep Franse archeologen naar Afghanistan, waar zij weliswaar grotten ontdekte, maar die waren versierd met fresco’s waarop het silhouet van een hond voorkwam die nauwelijks op een Afghaanse Windhond leek.

De volgende onderzoekers die een studie maakten van oude teksten zodat meer licht kon worden geworpen op de geschiedenis van dit ongewone ras, waren H. en D. Waters. Zij stuitten zonder uitzondering steeds op honden met een korte vacht, waardoor zij tot de conclusie kwamen dat de Afghaanse Windhond eigenlijk niets anders dan een Saluki is met een lange vacht. De Afghaan heeft zich door die lange vacht aangepast aan het leven in het hooggebergte. Deze stelling werd overigens enige tijd later door andere deskundigen, zoals de professoren Stelzer en Porter ondersteund. Zij twijfelden er niet aan dat deze hond, die is uitgerust met een fikse portie moed en scherpte, niets anders dan een herdershond als voorouder kon hebben. Waarschijnlijk was die voorouder een van de twee meest voorkomende typen in deze streken, de Sag-i-ranah of de Sag-i-turkistani. Beide rassen zijn ontstaan uit de Tibetaanse Dog en in gebruik als waakhond en vechthond voor hondengevechten.

In dit stadium van het onderzoek en nog steeds in de hoop om te kunnen bewijzen dat de Afghaanse Windhond een bijzonder oud ras is, werd besloten om de hulp van taalkundigen in te roepen. Hoewel iedereen het er over eens was dat het woord `tazi’ – dat in Afghanistan ook werd gebruikt voor de bijvoeglijke naamwoorden ‘snel’ en ‘wit’ – van Perzische oorsprong was, verschilden de meningen. Sommige wetenschappers meenden, dat dit woord afkomstig was uit de oude stad Ta’izz in Yemen (de honden zouden daar Taiz-i zijn genoemd, hetgeen vervolgens veranderde in Tazi). Anderen daarentegen, vonden dat met het woord tazi het volk van de Tadjiks werd aangeduid, dat in het noorden van Afghanistan woonde, dicht bij de grens met de Sovjet-Unie. De Afghanen zelf hadden weer een heel van de andere theorie: Tazi was de naam van een stad die lag tussen Ghazni (of Rhazni) en Kandahar. Deze stad was door Sultan Mohammed van Ghazni, die regeerde van 999 tot 1030, gewijd aan de Afghaanse Windhond. Ze zouden hem geholpen hebben om een Indiase invasie tegen te gaan. Deze theorie wordt ondersteund door luitenant-kolonel Kulmar, attaché aan de Amerikaanse ambassade in Kaboel. Hij stelt dat de Tazi, die zowel als renbode, jachthond en waakhond werd gebruikt, voor de sultan het symbool van geluk en overwinning betekende.

Het blijkt buitengewoon moeilijk, zo niet onmogelijk te zijn om aan vaststaande gegevens over de afkomst Afghaanse Windhond te komen. Vooral, omdat uit de geschiedenis van het land van oorsprong (Afghanistan), die wordt gekenmerkt door Griekse, Indiase, Perzische en Mongoolse veroveringen, weinig duidelijk wordt.

Wat daarentegen wel bekend is, is het eerste recente document waarop een Afghaanse Windhond staat afgebeeld. Het gaat om een aquarel die is gepubliceerd in het boek van Thomas D. Broughton `Brieven uit een kamp van Mahratta’, geschreven in het jaar 1809. Het is een hond die werkelijk op alle punten prachtig is; donkerbruin, weelderige vacht, ‘berevoeten’, haarlok op de schedel en een lange voorsnuit; alles typisch voor een windhond. In feite is deze hond veel mooier dan de eerste exemplaren die aan het einde van de 19e eeuw in Europa werden geïmporteerd. Onder die eerste importen bevonden zich Motee, die in 1886 in de Engelse stad Bristol op een hondententoonstelling werd getoond; Khelat, die erg op een Bobtail leek en Afghan Bobdie die ooit was vergeleken met een slechte Ierse Setter. Het uiterlijk van deze importen gaf duidelijk aan dat het ras toen nog erg ongelijkmatig van type was. Bovendien is bekend dat deze honden niet alleen moeilijk uit het land konden worden meegenomen, maar dat de Afghanen de beste exemplaren waarschijnlijk zelf hielden.

In het jaar 1907 verschijnt de eerste echte Afghaanse Windhond in Engeland. Het was Zardin. Hij was vijf jaar oud, had een zandkleurige vacht met een zwart masker en een schouderhoogte van ongeveer 65 cm. Hij was door Captain J. Barff meegenomen uit de provincie Seistan. Zardin werd in hetzelfde jaar van zijn import uitgebracht op de hondententoonstelling in het Crystal Palace in Londen, waar hij enorme belangstelling trok. De toenmalige koningin Alexandra zou hem naar het paleis hebben laten komen om hem te bewonderen. De in die tijd bekende kynoloog A. CroxtonSmith verklaarde dat het zo’n buitengewoon dier was, dat het verder niet uitmaakte of hij al dan niet van het correcte type was. Andere deskundigen riepen hem uit tot ‘de mooiste oosterse windhond die ooit in Engeland was gezien’. Zardin is voor het nageslacht bewaard gebleven op schilderijen van Arthur Wardle, die hem in 1907 schilderde en van F.T. Dawsen, die hem twee jaar later vereeuwigde. Deze beide portretten en de beschrijving van de hond vormden de basis voor de officiële rasstandaard, die in 1927 werd opgesteld door Evelyn Denyer.

De eerste Afghaanse Windhond die in het stud book van de Britse Kennel Club werd geregistreerd was een hond genaamd Baz. Hij had een mahoniekleurige vacht. De hondenliefhebbers stonden toe dat een hond met deze kleur in 1911 met andere windhonden werd gekruist. Gelukkig hebben deze kruisingen geen enkele weerslag gehad op het ras.

Vanaf 1921 wordt voor het eerst met Afghaanse Windhonden gefokt. In Schotland beginnen Major BellMurray en Miss Jean Manson een kennel met negen honden die ze uit Afghanistan en omliggende gebieden hadden meegenomen naar Europa. Ze hadden al in 1912 in Quetta (dat in het tegenwoordige Pakistan ligt) een teef gekocht die ze Begum hadden genoemd. Hoewel de honden van Major Bell-Murray zonder twijfel rastypisch waren en een homogene groep vormden, kon niet worden ontkend dat ze anders van type waren dan de eerder genoemde Zardin. Ze waren groter (sommige reuen hadden een schouderhoogte van 80 cm) en hadden dikwijls een veel minder weelderige vacht. Hun lichaam was sierlijk belijnd en miste de compactheid die het lichaam van Zardin kenmerkte. Miss Manson (kennel ‘of Cove’) stelde haar honden aan de kynologische pers voor en ze toonde ze op verschillende tentoonstellingen. In 1925 richtte zij de Afghan Hound Club op.

Nadat Afghanistan in 1919 onafhankelijk was geworden, deed een ander fokkerspaar stof opwaaien. Major Amps (kennel ‘of Ghazni’) en zijn echtgenote Mary keerden in 1923 naar Engeland terug met ongeveer 15 Afghaanse Windhonden, waaronder Khan en Sirdar. Ook deze honden leken in het geheel niet op de dieren van Miss Manson.

De twee verschillende typen Afghaanse Windhond stonden vanaf dat moment in het centrum van de belangstelling en er ontstonden verhitte discussies, die leidden tot een open oorlog tussen Mrs. Amps aan de ene kant (zij had in 1927 ook een club opgericht, de Afghan Hound Association) en Miss Manson aan de andere kant. Beide dames waren ervan overtuigd dat alleen haar fokkerij de moeite waard was. Met typisch Britse onverstoorbaarheid stelden de autoriteiten op hondengebied zich uiterst onpartijdig op. Het enige dat ze deden was concluderen dat alle honden, zowel die van Miss Manson als die van Mrs. Amps, uit Afghanistan afkomstig waren. De twee typen werden geleidelijk aan gemengd. De honden van Bell-Murray (ook wel vlakte-Afghanen genoemd) brachten hun grote schouderhoogte en hun sierlijke belijning in en de Ghazni – ofwel berg-Afghanen – hun weelderige vacht en hun compacte en stevige bouw. De rasstandaard die in 1933 werd opgesteld, moest dus een compromis verwoorden tussen de twee bestaande typen. Al zorgde een belangrijke figuur in de hondenwereld (Phyllis Robson, directrice van het blad Dog World) er wel voor dat Mrs. Amps de grootste invloed bleef hebben. Zij had immers een hond van Mrs. Amps gekocht, kampioen Asri-Havid of Ghazni, bijgenaamd Rif.

In het jaar 1927 werden 20 Afghaanse Windhonden in het stud book van de Britse Kennel Club ingeschreven. Het jaar daarop waren het er al 65.

 

STANDAARD

ALGEMEEN  
De Afghaanse Windhond straalt kracht en waardigheid uit, hij heeft een trotse en erg intelligente, oosterse houding en uitdrukking. De gangen zijn soepel en elastisch; de Afghaan geeft een indruk van macht en voornaamheid, gepaard aan snelheid en kracht. Het hoofd moet hoog en trots worden gedragen.

HOOFD
Schedel: lang maar niet te smal; goed zichtbare achterhoofdsknobbel, lange snuit, krachtige kaken en lichte stop. Schedel goed in verhouding en begroeid met een dichte kuif van lang haar. Neusspiegel bij voorkeur zwart, maar een leverkleurige is toegestaan bij honden met een lichtgekleurde vacht.

GEBIT
Sluitend gebit.

OREN
Laag en goed naar achteren aangezet, dicht tegen het hoofd gedragen en bedekt met lang, zijdeachtig haar.

OGEN
Bij voorkeur donker, maar goudkleurig niet diskwalificerend. Bijna driehoekig van vorm, enigszins schuin geplaatst, van de binnen- naar de buitenooghoek schuin oplopend.

LICHAAM
Rechte rug, van gemiddelde lengte, goed gespierd, naar de heup enigszins aflopend. De heupbeenderen zijn duidelijk zichtbaar en liggen tamelijk ver uit elkaar. De lendenen zijn recht, tamelijk kort en breed. De ribben zijn goed gewelfd en de borst is diep. De hals is lang en krachtig, met een trotse hoofd houding. De schouders zijn lang en schuin, goed naar achteren liggend, goed gespierd en sterk, zonder beladen te zijn.
Schouderhoogte: reuen 68-74 cm, teven 63-69 cm.

BENEN
Krachtig, sterk gebogen in sprong- en kniegewricht en goed onder de hond geplaatst. Nogal kleine afstand tussen de sprong en de voet. Voorbenen recht en stevig van bot, in één lijn met de schouders; de ellebogen mogen niet afwijken.

VOETEN
De voorvoeten zijn groot en sterk, bedekt met dik, lang haar. De tenen zijn goed gebogen. De middenvoet is lang en veerkrachtig, vooral voor. De voetkussens moeten de grond goed raken. De achtervoeten zijn lang, maar niet zo breed als de voorvoeten; eveneens bedekt met lang, dik haar. Het wordt aan de fokker overgelaten of de hubertusklauwen al dan niet worden verwijderd.

STAART
Niet te kort, eindigt ringvormig. Als de hond in actie is hoog gedragen. Dun bevederd.

VACHT
Erg lang, zijdeachtig en fijn op de ribben, de voorhand en de achterhand. Op de rug van de schouder tot de staart is de vacht kort en erg dicht. Op het hoofd bevindt zich vanaf het voorhoofd naar achteren een kuif van zijdeachtig lang haar. Op de snuit is de vacht kort en dicht. De oren en de benen zijn bedekt met een lange, volle vacht. De middenvoeten mogen kaal zijn.

KLEUR
Alle kleuren zijn toegestaan.

BIJZONDERHEDEN
Fouten: een grof uiterlijk, te brede schedel, korte snuit, zwakke kin, grote of ronde ogen, korte, dikke nek. Een te lange of een te korte rug.

GEDRAG

Sedert de tijden van het Britse protectoraat is de Afghaanse Windhond veranderd, zowel wat betreft zijn allure, zijn verschijning, als zijn aard.
Tegenwoordig wordt er geen enkel onderscheid meer gemaakt tussen berg- en vlaktetypen, maar eerder tussen Engelse, Amerikaanse, Duitse, Zweedse typen enzovoort.

Wat belangrijk is om te weten is dat de Afghaanse Windhond een jachthond is, die even gemakkelijk op een gazelle jaagt als op een haas of een sneeuwpanter. Omdat hij zo’n moedige jager is, hebben sommige schrijvers wel eens te hoog opgegeven over zijn driestheid. Natuurlijk is het waar dat de Afghaanse Windhond een goede waker kan zijn, maar tegelijk valt toch ook zijn uiterst aangepaste gedrag op. Met name in de showring, waar heel vaak grote aantallen honden tegelijk moeten verschijnen. Daar worden geen opgetrokken lippen of andere tekenen van agressie waargenomen en ook geen misplaatst geblaf of gegrom. In het contact met de Westerse wereld heeft de Afghaan echter nog niets verloren van zijn oergedrag. Wie kennismaakt met een Afghaanse Windhond weet meteen dat het een trots en onafhankelijk dier is. Hij heeft een ‘oosters karakter’ en ook iets katachtigs. Dit komt niet alleen tot uiting in zijn sierlijke gangwerk en zijn houding, maar gaat ook liever zijn eigen gang dan dat hij zich met hart en ziel aan zijn baas verpandt. Natuurlijk is de Afghaan ook een aanhankelijk en prima gezelschapsdier, hij is kalm, waardig en stil en hij negeert degenen die hem geen aandacht schenken. Hieruit mag niet worden opgemaakt dat de Afghaanse Windhond voor alles zijn neus optrekt en altijd zo afstandelijk en gereserveerd is. Ook deze hond is een vrolijke, grappige metgezel voor de mens, maar hij is aanhankelijk zonder opdringerig of onderdanig te zijn. In huis zal hij weinig problemen veroorzaken, want hij is erg intuïtief en heeft een uitgesproken gevoel voor initiatief. Bovendien is hij uitgerust met een verbazingwekkend geheugen. Maar hij vraagt wel om met respect te worden behandeld.

De omgang met kinderen is goed, vooral als hij als jonge pup in een gezin met kinderen werd opgenomen (niet later dan op de leeftijd van twee tot drie maanden). Teven zijn iets zachter en meegaander dan de reuen. Dat is belangrijk om te weten als u heel jonge kinderen heeft. Ondanks zijn sociale, aangepaste aard is een reu geen doetje; plagerijtjes van soortgenoten accepteert hij niet zonder meer. Ook zijn reuen – in tegenstelling tot teven – vaak nogal dominant. Zowel bij teven als bij reuen komt het voor dat ze wanneer ze onaangelijnd worden uitgelaten graag voor langere tijd aan de haal gaan. Dat is bij een ras met een sterk ontwikkeld onafhankelijkheidsgevoel niet zeldzaam. De eigenaar van een Afghaanse Windhond moet dus beslist niet zijn gespeend van een vermogen zich in te leven in het gedrag van de Afghaan. Bovendien moet hij tegelijkertijd zowel vastberaden zijn als elke vorm van brutaliteit of dwang afwijzen.

De Afghaanse Windhond is intelligent en ontvankelijk voor indrukken, maar niet erg gedwee. Hij kan wel worden opgevoed, mits hij als jonge pup in huis is gekomen.

De opvoeding begint meestal erg vroeg, tijdens de dagelijkse vachtverzorging. Weliswaar hoeft de vacht van een puppy niet elke dag te worden gekamd of geborsteld, maar als dat wel wordt gedaan, kan het bewerkstelligen dat er een hechte band tussen de hond en zijn eigenaar groeit. Belangrijk is wel dat de pup altijd plezier blijft houden in het feit dat hij zo vaak gekamd wordt.

Een Afghaanse Windhond kan echt wel in een kleinere woning of zelfs op een flat leven, maar dan moet hij dagelijks veel beweging krijgen. Die beweging moet zeker ook bestaan uit onaangelijnd kunnen rennen, zodat hij zijn sprinterkwaliteiten kan laten zien.

Wie een Afghaanse Windhond als huisgenoot kiest, kiest ook voor ongeveer 12 jaar lang zijn hond toegewijd drie tot vier uur per week kammen en borstelen en elke dag minstens een uur wandelen. De hond kan ook aan de noodzakelijke beweging komen door hem te laten meedraven naast de fiets. Of beter nog, door hem te laten meedoen aan hondenrennen.

De Afghaanse Windhond is een goede gezelschapshond, maar vooral een zeer sportieve hond die niet alleen snel is, maar ook veel uithoudingsvermogen heeft. Iets dat niet tegenstrijdig is met zijn reputatie als ster op hondententoonstellingen.


VERWANTE RASSEN

De Afghaanse Windhond is een lid van de familie van oosterse windhonden waartoe ook de Saluki en de Sloughi behoren. Saluki’s, of honden die daar erg op leken, hebben talloze sporen nagelaten. De oudste overblijfselen dateren van 6000 v. Chr. Aangenomen mag worden dat het hierbij om een van de oudste rassen gaat. De Saluki is te vinden in het hele gebied van het Midden-Oosten tot in Afghanistan en de zuidelijke grens van de Sovjet-Unie. Overigens kwamen de Saluki’s die Florence Amherst in 1897 cadeau kreeg uit Egypte. Deze beroemde fokster gaf het ras bekendheid in Groot-Brittannië voordat ze in 1923 de eerste voorzitter werd van de Saluki or Gazelle Hound Club. Na Groot-Brittannië kwam ook Nederland aan de beurt; Mevr. G.E.W. Jüngeling-van de Berg (kennel Barukhzy) importeerde de eerste Saluki’s.

In het begin bestonden verschillende typen; er waren zwaardere en lichtere honden; elegante en wat minder elegante. De standaard beschrijft een licht type, dat een schouderhoogte heeft van 57,5-71 cm. Er zijn verschillende kleuren erkend, overeenkomstig die bij de Afghaan en bovendien geheel wit en driekleurig (wit, zwart en bruin). De Saluki is een echte oosterse windhond; slank en snel. Hij heeft wat liefhebbers een Aziatische blik noemen en blijft, zoals de meeste windhonden, afstandelijk. Het is een erg sportieve hond en een hartstochtelijk jager.

De Sloughi kan worden beschouwd als een kortharige Saluki. Hij is veel minder bekend. Dat kan komen omdat in het begin nogal middelmatige exemplaren werden geïmporteerd en omdat de eerste standaarden in vaagheid niet voor elkaar onderdeden. De positie van dit ras kan dan ook niet worden vergeleken met die van zowel de Afghaanse Windhond en de Saluki. Beide rasnamen betekenen ‘windhond’ in het Arabisch; Saluki is het woord in de schrijftaal; Sloughi is spreektaal. Het is een tamelijk grote hond. Reuen mogen een schouderhoogte hebben tussen 66-72 cm (70 cm geldt als ideaal); teven zijn 61-68 cm (65 cm is het ideaal). De vacht kan (licht) zandkleurig, rood zandkleurig (rossig) of zandkleurig met zwarte punten gestroomd zijn. In de regel zijn Sloughi’s zwaarder gebouwd dan de elegante Saluki’s.

De Afghaan zoals we hem in het westen kennen, heeft een erg lange vacht. In het land van herkomst heeft hij twee niet verre neven: de Kalagh met een wat minder lange vacht en de Luchak, die kortharig is.

In het T’ien Changebergte van Toerkestan, tot aan de Gobiwoestijn, leeft een ‘broer’ van de Afghaan, namelijk een stevig gebouwde hond met een lange lichtgekleurde vacht. Dat is de Táigan (ofwel Kirgiezen Windhond). Deze hond heeft als bijzonderheid dat de laatste staartwervels als het ware met elkaar versmolten zijn. Reuen van dit ras hebben een schouderhoogte tussen 60-70 cm.

Niet vergeten mag worden de Banjara die net als alle andere Indiase windhonden volkomen is verdwenen. Ook hij leek erg op de Afghaan. De Tasy wordt als ras officieel erkend in de Sovjet-Unie. Deze hond leeft in Kazachstan, Toerkestan en Oezbekistan. Tasy’s worden geselecteerd op hun jachtpassie (ze vangen pelsen roofdieren) en ze lijken erg op de Saluki, maar zijn zwaarder gebouwd. De schouderhoogte ligt tussen 60-70 cm. De vacht kan zandkleurig of grijs zijn, in allerlei nuances, of wit, zwart, of gevlekt.

VACHTVERZORGING

De vacht van een Afghaanse Windhond is vergeleken met die van veel andere honden nogal bewerkelijk. Een eigenaar moet per week toch wel twee tot drie uur uittrekken voor het zorgvuldig kammen en borstelen van de vacht.

Elke pup moet worden gewend aan dat toiletteren. Als dat met het juiste inzicht en beleid wordt gedaan zal de hond het prettig vinden en zich als volwassen dier niet verzetten. Zodra de pup de leeftijd van zes maanden heeft bereikt wordt twee maal per week getoiletteerd. De hond wordt op een gewone tafel of een trimtafel geplaatst, op een niet-glad oppervlak, zodat hij kan blijven staan en niet kan wegglijden.

De vacht moet tot op de huid worden doorgekamd; eerst een keer tegen de richting waarin het haar groeit in, daarna met de haarrichting mee. Begin met de benen en kam daarna het lichaam, eerst de rug, dan de buik. Tot slot worden het hoofd, de hals en de oren van de hond geborsteld en gekamd (op die plekken alleen met de haarrichting mee).

Als de hond zijn jeugdvacht verliest, dat in het algemeen vanaf de leeftijd van negen maanden gebeurt, moet hij elke dag worden gekamd, zodat het dode haar wordt verwijderd. Waarbij er uiteraard heel goed op moet worden gelet dat geen nieuw haar, dat glanst en zijdeachtig is, wordt uitgetrokken.

Bij een volwassen Afghaan moet lok voor lok van de vacht worden geborsteld, te beginnen bij de huid.

Elke maand moeten de oren worden nagekeken (oppassen, niet met wattenstaafjes prutsen). Ook de ogen moeten regelmatig worden schoongemaakt, vooral de binnenste ooghoek. Daarin verzamelt zich vaak vuil dat moet worden verwijderd. Dat kan het beste gebeuren met behulp van een papieren zakdoekje, dat van tevoren in lauwe thee is gedoopt. Gebruik voor dit doel beslist geen boorwater.

Een Afghaan moet elke maand een keer in bad. Zorg er voor dat de vacht absoluut vrij is van klitten of knopen. Als de hond eenmaal nat is, krijgt u die er beslist niet meer uit met een kam of borstel. Maak de hond nat met lauw water en breng daarna met behulp van een vochtige spons de speciale hondenshampoo aan in de vacht. Let er wel op dat niets in de ogen en de oren terechtkomt. Bovendien mag de vacht tijdens deze handeling niet in de

war worden gebracht. Ook de voeten, het gebied rond de anus en de franje aan de oren moeten schoon. Meestal moet twee keer achter elkaar worden gewassen, met ertussen een spoelbeurt. Na de tweede keer wassen moet erg goed worden gespoeld, zodat geen shampooresten in de vacht blijven. Na afloop kan een geschikte crèmespoeling worden aangebracht, zodat de vacht zacht wordt en gemakkelijk kan worden gekamd. Voordat de hond aan drogen toe is, moet met de hand zoveel mogelijk water uit de vacht worden gedrukt. Daarna kunnen badlakens van dikke badstof worden gebruikt om zoveel mogelijk water te verwijderen.

Voor het drogen van de vacht komt de föhn er aan te pas. Er zijn speciale apparaten waarbij u uw handen vrij kunt houden, zodat u de vacht tegelijkertijd kunt borstelen. Begin met het drogen van de buik, zodat uw hond geen kou kan vatten.

Showpresentatie is belangrijk, maar niet elke eigenaar van een Afghaanse Windhond weet zijn viervoeter in optima forma in de showring te brengen. Daar is ervaring voor nodig. Adviezen voor het showklaar maken van uw hond kunt u altijd inwinnen bij degene die uw hond heeft gefokt. Ook de manier waarop de vacht van de voeten moet worden bijgeknipt en de haartjes aan de binnenkant van de oorschelpen moeten worden uitgetrokken, kan beter eerst door een deskundige worden voorgedaan. De topknot (de lok haar op het voorhoofd) kan naar achteren worden gekamd, zodat in het midden een scheiding ontstaat.

Bij sommige honden wordt de vacht op de rug (het ‘zadel’) uitgetrokken. Voor u zich daar aan waagt verdient het echt aanbeveling om hierover de mening van een deskundige te vragen, want de vacht mag beslist niet te kort, maar ook niet te lang zijn. Fokkers zijn in de regel in het bezit van de meest professionele apparatuur voor de vachtverzorging: kwaliteitskammen en borstels; een föhn op een staander; de meest moderne trimtafel enzovoort.

De beginner op dit gebied kan volstaan met eenvoudig materiaal: een metalen borstel en een van natuurhaar (varkenshaar), een metalen kam met wijd uit elkaar staande tanden en een schaar met stompe punten. Zorg ook voor een rubber matje in het bad, zodat de hond tijdens het baden niet kan uitglijden. En wat de shampoo betreft, het spreekt vanzelf dat alleen producten worden gebruikt die speciaal voor honden zijn gefabriceerd.

Vergelijkbare berichten